CETA, TTIP en het Europese handelsbeleid: quo vadis?

CETA, TTIP en het Europese handelsbeleid: quo vadis?

Internationale handel staat weer volop in de belangstelling, zo blijkt overduidelijk uit het breed oplaaiende protest van de voorbije weken, maanden en zelfs jaren. Dat Wallonië een Europees handelsverdrag met Canada tegenhoudt, doorgaans een formaliteit in de parlementen, legt een fundamenteel probleem bloot in de huidige geglobaliseerde maatschappij. Een probleem dat Europa, de Europese Commissie en de beleidsmakers in de EU-lidstaten nog steeds niet hebben doorgrond.

 

Waarom hebben zij dit nog steeds niet begrepen? De vernieuwde handelsstrategie uit 2015, getiteld ‘handel voor iedereen’, vormt een uitstekende illustratie van de moeilijkheden die Europese en nationale beleidsmakers ondervinden om de koers van het handel- en globaliseringsbeleid te wijzigen. De strategie is er gekomen als reactie op de gewijzigde mondiale handels- en machtsverhoudingen, en om tegemoet te komen aan het alomtegenwoordige verzet uit het maatschappelijk middenveld.

De nood aan een nieuwe handelsstrategie voor Europa

Al jaren bevinden de onderhandelingen binnen de wereldhandelsorganisatie over verdere liberalisering van de handel (de zgn. Doharonde) zich quasi in een impasse, enkele recente maar beperkte doorbraken daargelaten. Parallel maakt de wereld een snelle verschuiving van de macht mee. De Aziatische tijgers, vooral getrokken door China, vormen steeds nadrukkelijker het zwaartepunt in de wereldeconomie, terwijl westerse economieën ter plaatse trappelen en geplaagd worden door toenemende instabiliteit, ongelijkheid en institutioneel-politieke zwakte.

Daar bovenop komt de transformatie van de economie onder invloed van allerlei technologische innovaties, die jobs bedreigen zonder dat de arbeidsmarkt en het onderwijs zich aan hetzelfde tempo kunnen aanpassen. De recente ontslagen bij ING zijn een tekenend voorbeeld, maar vormen maar het topje van de ijsberg. De revoluties op vlak van informatietechnologie, artifiële intelligentie en energie draaien de klassieke economische principes op z’n kop.

Terwijl heel wat waarnemers een dystopisch perspectief voor ogen hebben waarin de ongelijkheid in onze contreien aanhoudt en zelfs erger wordt (cf. de economen Piketty, Atkinson, Milanovic), de monopolievorming verder groeit (cf. de grote fusie- en overnamegolf momenteel, bv. in de agro-industrie) en de planeet verder uitgeput raakt, opent zich tegelijkertijd een hoopvoller perspectief richting een postkapitalistische samenleving dat ruimte geeft aan een economie gebaseerd op samenwerking in plaats van concurrentie.

Hoe dan ook, analyses aan beide kanten van het politieke spectrum geven aan dat we ons op een scharnierpunt bevinden. In deze onduidelijke en en onzekere context stellen niet alleen het maatschappelijk middenveld, maar ook miljoenen burgers zich steeds vaker ernstige vragen bij het Europees handelsbeleid. Dient het geopolitieke en particuliere belangen, of weegt mens en maatschappij door? Een uiterst belangrijke en geenszins abstracte vraag, omdat de huidige handelsverdragen in grote mate mee het handelsregime voor de komende decennia bepalen.

Handel voor iedereen: een contradictio in terminis

De titel van de strategie (handel voor iedereen) geeft glashelder aan dat de Commissie deze groeiende bezorgdheden erkent. In lijn daarmee bevat de strategie drie pijlers die hierop een antwoord moeten bieden: (1) een doeltreffender beleid dat handelsvoordelen eerlijker spreidt, (2) meer transparantie en (3) een set waarden, die het recht op regelgeving moet bewaren en die aangeeft dat het Europees handelsbeleid niet alleen over belangen gaat. 

Dit zijn op zich bemoedigende voornemens. Toch stellen we vast dat de diagnose en de bijhorende behandeling wordt genegeerd. Een goed voorbeeld is het multilaterale stelsel waarvan de Commissie wil dat het de hoeksteen blijft van het Europees handelsbeleid: “de EU moet er alles aan doen om de centrale positie van de WTO als handelsonderhandelingsforum te herstellen.” In realiteit doet de EU er alles aan om dat voornemen te torpederen, met name door plurilaterale verdragen zoals CETA, TTIP en TiSA te onderhandelen. In werkelijkheid blijft men dus van twee walletjes eten.

Erger nog, in een mislukte poging om een coherent beleid voor te stellen, tracht de strategie ogenschijnlijk iedereen tevreden te stellen. Dat is uiteraard onmogelijk, want handel gaat om politieke beslissingen, en dus moeten knopen worden doorgehakt. Het is immers duidelijk dat de belangen en standpunten van specifieke sectoren in de bedrijfswereld ten aanzien van het maatschappelijk middenveld sterk verschillen en helemaal niet overeenkomen met elkaar. Door geen expliciete keuze te maken, riskeert de strategie uiteindelijk weinig te bereiken. Dat leidt dan tot volstrekte tegenstellingen zoals hierboven aangegeven.

Om die strategie tanden te geven, en om beleidscoherentie werkelijk hoog in het vaandel te voeren, zijn er minstens vier werven waar in de context van deze handelsstrategie aan gesleuteld moet worden, wil ze de kosten en de baten van het Europees handelsbeleid eerlijk verdelen – wat uiteindelijk de hoofddoelstelling en raison d’être is van deze strategie. Over handel worden natuurlijk hele bibliotheken volgeschreven, dus dit is slechts een selectie.

Werf 1: langere mondiale waardeketens zijn geen fait accompli

Kort gesteld beschrijft de Commissie een wereldmarkt die zich in de nabije toekomst steeds verder uitdijt, met meer toegang tot buitenlandse markten voor import van grondstoffen en voor de export van diensten. De digitale revolutie draagt hiertoe bij, al wordt vergeten dat veel van die transacties nog altijd leiden tot het maken en transporteren van goederen (en mensen). Neem nu de scheep- en luchtvaart. In een business as usual scenario zal de scheepvaart haar CO2 emissies met 250% en luchtvaart met 270% doen stijgen tegen 2050, zonder zelfs rekening te houden met toegenomen handelsstromen (als het gevolg van de ambitieuze Europese handelsstrategie). De strategie blijft dus muisstil over de grenzen van de planeet.

Handelsakkoorden moeten integendeel in functie staan van mens en milieu. Zij moeten actief bijdragen aan het versterken van een lokaal ingebedde economie die plaatselijk jobs verankert en die de vandaag steeds langere, niet-duurzame aanvoerketens elimineert ten voordele van ecologisch verantwoorde productie- en consumptiepatronen. Het doel ligt dus niet in het versterken van de positie van Europa in de wereldwijde toeleveringsketens, iets waartoe de strategie ons expliciet wil aanzetten, aangezien dit geen absolute voorwaarde is voor duurzame jobcreatie en slechts een hulpmiddel kan zijn om aanvoerketens te verduurzamen.

Concreet moet de strategie aansluiting vinden op een beleid rond een modal shift voor transport van goederen en mensen, rond meer efficiëntie in transport, het herlocaliseren van de economie via circulaire principes en het inzetten op een digitale economie volgens het principe “what is light is global and what is heavy is local”. De digitale revolutie opent perspectieven om de planeet te verduurzamen, maak er dan ook gebruik van.

Werf 2: energie is een sociaal-economische én ecologische handelsdoelstelling

Ook wat betreft onze afhankelijkheid van ingevoerde energie en grondstoffen legt de strategie zich klaarblijkelijk neer. Ze doet dat specifiek in het kader en ten voordele van het concurrentievermogen van de EU. Dit is alweer een treffende illustratie van het gebrek aan coherentie met andere beleidsdomeinen, waardoor het document elke strategische visie en ambitie mist. De Commissie zou net doelstellingen moeten formuleren om die afhankelijkheid van volatiele en vervuilende energiebronnen terug te dringen, terwijl het de installatie en export van hernieuwbare energietechnologie moet bevorderen. De link met haar eigen Europese 2020 en 2030 klimaat- en energiedoelstellingen wordt niet geens gemaakt, wat in het licht van de Europese ambities op dit vlak gewoon volstrekt onbegrijpelijk is.

Het belang hiervan kan niet overschat worden. We hebben in Parijs gezamenlijk een bindend akkoord gesloten om de mondiale klimaatopwarming te beperken tot ruim onder de 2°C en zelfs 1,5°C. Een goede zaak voor de wereldgemeenschap, maar dat zorgt op termijn voor zogenaamde ‘stranded assets’ of gestrande activa op de balansen van heel wat bedrijven die grondstoffen en fossiele brandstoffen ontginnen en verhandelen. Hun investeringen zullen met andere woorden niets meer waard zijn. Zij zullen die met grote verliezen moeten afschrijven.

Er is een reëel gevaar en zelfs een zeer grote waarschijnlijkheid dat deze bedrijven hun potentiële verliezen willen recupereren ten nadele van belastingbetalers, in Europa en haar handelspartners en dus ook bij ons. Wat betekent dat concreet? Maatregelen om energie-efficiëntie en energiebesparing of de transitie van fossiele brandstoffen kunnen aanleiding geven tot rechtszaken voor uitzonderlijke tribunalen die gemachtigd zijn dankzij handelsakkoorden zoals CETA en TTIP, dat clausules rond investeringsbescherming heeft opgenomen. Is dat fictie? Helemaal niet, zoals het voorbeeld van Keystone XL in de VS aantoont. Nadat Obama een streep door de oliepijplijn trok, trok het bedrijf Transcanada naar een tribunaal om de Amerikaanse staat aan te klagen. Op het spel staat niet minder dan 15 miljard dollar.

Nochtans wil de EU zich opwerpen als mondiaal leider op vlak van klimaat en (hernieuwbare) energie, net als in het domein van de handel. Als dat zo is, dan vormt een energieluik gericht op decarbonisering in het kader van het klimaatakkoord van Parijs en de 1,5°C-doelstelling een onmisbare toevoeging aan de strategie. Doelstelling moet zijn een duurzame energiemarkt te creëren die de energiebevoorrading en de diversificatie ervan veilig stelt op basis van hernieuwbare technologieën en energie-efficiëntie. Parallel daarmee moet het de ambitie zijn om de grootste barrière inzake handel in energie te ontmantelen, namelijk de subsidies voor fossiele brandstoffen.

Werf 3: zet duurzame ontwikkeling centraal

Het is opvallend dat het hoofdstuk duurzame ontwikkeling in de strategie langer is dan de hoofstukken duurzame ontwikkeling van de verdragen die het effectief wil sluiten. Ter illustratie: in het CETA-verdrag beslaat het hoofdstuk vier pagina’s (op een totaal van 1600 bladzijden). Hoe dan ook, de EU is wel degelijk een pionier in het toevoegen van hoofdstukken rond duurzame ontwikkeling in vrijhandelsakkoorden. Tegelijk is het algemeen gekend dat deze nauwelijks doorwegen. Daarom is het beslist geen goede zaak dat strategie vermeldt dat men slechts “rekening wil houden met het streven naar duurzame ontwikkeling in alle relevante gebieden van vrijhandelsovereenkomsten (bijvoorbeeld energie en grondstoffen of openbare aanbestedingen)”.

Dit weerspiegelt de attitude die aan de basis lag van de hoofdstukken in CETA. In tegenstelling tot de vele wettelijk afdwingbare clausules wanneer het gaat om commerciële liberalisering, komt men in het hoofdstuk duurzame ontwikkeling niet verder dan ‘voluntary schemes relating to the sustainable production of goods and services’ en ‘the development and use of voluntary best practices of corporate social responsibility by enterprises, such as those in the OECD Guidelines for Multinational Enterprises’ (artikel 22.3.2). Deze vrijwillige mechanismen zijn een mooie illustratie dat dit hoofdstuk van secundair belang is, kortom.

Duurzame ontwikkeling is inherent relevant voor alle delen van de vrijhandelsakkoorden dat de EU sluit, en kan niet simpelweg toegevoegd worden aan een geïsoleerd hoofdstuk dat bijlange niet het belang heeft van de andere. Wat verder nodig is om tegengewicht te bieden aan de macht van machtige economische spelers zijn duidelijke, juridisch bindende en afdwingbare clausules, en geen interpretatieve verklaringen waarmee men Waalse en andere parlementen achteraf probeert te paaien. Omdat we hier niet uitgebreid op kunnen ingaan, verwijzen we naar de 9 duidelijke eisen in een briefing van Transport & Environment en Clientearth, aan de hand waarvan een handelsakkoord aan integriteit en geloofwaardigheid wint.

Werf 4: begraaf de investeringstribunalen

De strategie erkent het potentieel voor misbruik van clausules in bilaterale investeringsverdragen met betrekking tot ISDS, de speciale tribunalen die het mogelijk maken voor grote bedrijven om landen aan te klagen op basis van democratisch genomen besluiten. Het gebrek aan transparantie en de onafhankelijkheid van de rechters zijn daarin de grootste pijnpunten. In de strategie komt men de kritiek tegemoet, maar men blijft vasthangen aan een light versie.

Het blijft in de eerste plaats nog steeds onduidelijk waarom dergelijke bijkomende mechanismen rond investeerderszekerheid überhaupt nodig zijn. Zo heeft het recente akkoord tussen de EU en Zuid-Korea heeft een dergelijk hoofdstuk niet, en wordt dit desondanks als een van de meest ambitieuze handelsdeals bewierookt in de strategie. Het valt dus moeilijk te begrijpen waarom verdedigd wordt dat dergelijke mechanismen een essentieel onderdeel zijn van moderne vrijhandelsakkoorden. De strategie geeft er alleszins geen goede reden voor.

Bovendien beschikken buitenlandse investeerders al over: (1) State-to-State dispute settlement procedures via de Wereldhandelsorganisatie, waar nationale overheden ten voordele van hun investeerders een zaak kunnen voeren op multilateraal niveau; (2) nationale juridische middelen, aangezien de meeste landen waarmee de EU momenteel vrijhandelsakkoorden onderhandelt beschikken over robuuste juridische structuren zonder discriminatie ten aanzien van nationaliteit; (3) de mogelijkheid tot verzekeren van politieke risico’s bij private verzekeraars; (4) het feit dat overheden een stimulans hebben om zich zo aantrekkelijk mogelijk gedragen voor buitenlands kapitaal. Kapitaalsvlucht en verloren directe buitenlandse investeringen wegen zwaarder door dan de voordelen van eventuele onteigeningen, die op zich al zeer onwaarschijnlijk zijn in de landen waarmee momenteel handelsakkoorden worden onderhandeld.

De Europese handelsstrategie: quo vadis?

Het is tijd om handel breder te zien dan een instrument voor het vergroten van concurrentievoordelen ten voordele van deze of gene particuliere belangen, maar als een strategische hefboom om maatschappelijke doelstellingen te verwezenlijken. Daarover moet het politieke debat gaan, niet over het afvijlen van de scherpe randjes van een handelsbeleid dat mens en planeet niet op de eerste plaats zet. Als afsluiter rond ik af met enkele krachtlijnen van zo’n handelsbeleid, die zeker voor uitbreiding vatbaar zijn.  

Gegeven de ontzagelijke uitdagingen om de wereldeconomie duurzaam te transformeren, moeten we werk maken van  (1) het decarboniseren van de handel, aan de hand van strategieën zoals het omvormen van onze op fossiele brandstoffen gebaseerde economie, inclusief het transport, naar hernieuwbare energieaandrijving, het heroriënteren van onze grondstoffenherkomst op basis van de circulaire economie, en andere daarmee verbonden productie- en consumptiepatronen; (2) het heroriënteren van de aanvoerketens van biobased products en commodities (voedsel, hout, energie, ...) op een duurzame leest; (3) het ontwikkelen van een op kennis en diensten gebaseerd mondiaal economisch- en handelssysteem waarin in grote mate wat licht is globaal uitgewisseld en/of verhandeld wordt, en alles wat zwaar is, lokaal wordt geproduceerd en geconsumeerd.

Hieruit volgt dat handel een middel is, en geen doel. Handelsakkoorden moeten met andere woorden in functie staan van mens en milieu. Zij moeten actief bijdragen aan het versterken van een lokaal ingebedde economie die lokaal jobs verankert. Handel moet bovendien een vector zijn om de toeleveringsketens waarvan eerder al sprake te verduurzamen.

Dit is geen discours tegen handel of voor protectionisme of wat dan ook, zoals in de reacties op het Waalse verzet door sommige politici verkeerdelijk wordt voorgesteld. We gaan immers alle actoren nodig hebben voor een transformatie naar een duurzame maatschappij, waaronder dus ook de bedrijfswereld. Er zullen winnaars en verliezers zijn, en dat is waar de Commissie zich niet over durft uit te laten. We moeten simpelweg kiezen voor welke maatschappij we willen, en het handelsbeleid moet zich daarin inpassen. Zoniet blijft het document dode letter. 

(Deze analyse verscheen ook op MO*)